In het land tussen de twee grote rivieren De Hunze en De Fivel, voerden de bewoners een eeuwige strijd tegen het water. Al in de 6e eeuw v.Chr. werden de eerste woonplaatsen kunstmatig opgehoogd om het water te weren en vanaf de middeleeuwen werden dijken aangelegd, meanders afgesneden en uitwateringssluizen en schutsluizen aangelegd. In het woeste, moerassige veengebied tussen deze beide rivieren, oostelijk van de huidige dorpen Adorp, Sauwerd, Wetsinge en Winsum, lag ook het plaatsje Bethdem, het huidige Bedum.
Volgens de overlevering bracht Walfridus, een vrome boer, het christendom naar onze streek en zorgde voor een rechtssysteem. Ongeveer tussen de jaren 950 en 1000 werd onder zijn leiding een begin gemaakt met inpoldering van het woeste, laaggelegen veengebied, waardoor het volk de voeten droog hield en ontginning mogelijk werd. Toen op een slechte dag Walfridus en zijn zoon Radfridus door de Noormannen werden vermoord, ontwikkelde het dorp Bedum zich in snel tempo als bedevaartplaats.